Chirurgie bij mond-keelholtekanker
Een operatie van de mond-keelholte is ingrijpend. Hoe ingrijpend hangt af van het stadium van de ziekte.
Is de tumor klein dan omsnijden we het tumorgebied met een mes, met behulp van de operatierobot of een laserstraal. De wond wordt gehecht en groeit vanzelf weer dicht.
Voor een grotere tumor doen we een 'commando'-operatie. Dit is een ingrijpende operatie die wel 8 tot 10 uur duurt en waarbij een hoofd-halschirurg en een reconstructief chirurg samenwerken. Samen zorgen ze dat het resultaat er zo goed mogelijk uitziet en dat de patiënt na de operatie zo normaal mogelijk kan functioneren.
Meer informatie
Hoe gaat een mond-keelholte operatie in zijn werk
U gaat helemaal onder narcose voor deze open operatie. Bij deze operatie zijn twee specialisten betrokken: de hoofd-halschirurg en de reconstructief chirurg.
Of de tumor nu klein is of wat groter, de arts verwijdert altijd de tumor met omliggend weefsel. Dit kan bestaan uit weefsel van uw tong, uw mondbodem, het verhemelte of zelfs een stukje van uw onderkaak. Als de lymfeklieren in de hals er ‘verdacht’ uitzien, halen we die ook weg. Soms ook uit voorzorg, want de tumoren in de mond-keelholte verspreiden zich al in een vroeg stadium van de ziekte naar de lymfeklieren van de hals.
Wordt er veel weefsel weggehaald, dan plaatsen we direct een transplantaat om de leegte op te vullen. Dat kan een stukje huid zijn, spier of bot uit bijvoorbeeld uw borst, onderarm of onderbeen. Als er een deel van uw kaak wordt verwijderd, wordt dat opgevuld met een metalen prothese of bot uit uw onderbeen.
Effectiviteit
Kanker in de mond-keelholte is goed te genezen door een operatie, maar de kans dat de ziekte terugkomt blijft aanwezig.
U blijft daarom minimaal 5 jaar onder controle. In de eerste jaren elke paar maanden en daarna steeds minder vaak.
Preoperatieve screening
Voorafgaand aan uw operatie heeft u een afspraak met de anesthesioloog op de polikliniek voor een gesprek en kort onderzoek naar uw lichamelijk conditie en eventuele bijzonderheden. De spreekuurassistente meet bij u de hartslag en bloeddruk en vraagt naar uw lengte en gewicht; zo nodig worden deze gemeten.
Deze preoperatieve screening duurt ongeveer 20 minuten en vormt de basis voor het anesthesieplan. De anesthesioloog beluistert uw longen en uw hart. Daarnaast wordt uw mond en keel geïnspecteerd voor het beademingsbuisje dat bij de narcose in uw luchtpijp zal worden geplaatst. Ook vraagt de anesthesioloog u naar:
- Of u eerder onder verdoving bent geweest
- Welke aandoeningen u nog meer hebt
- Of u al eerder kankermedicijnen heeft gehad
- Of u al eerder bestraald bent
- Welke allergieën u heeft
- Of u rookt
- Of u alcohol gebruikt
- Welke medicijnen u gebruikt
Het is daarom van groot belang dat u precies kunt aangeven welke medicijnen u hoe vaak en in welke dosering gebruikt. Als er aanleiding voor is, krijgt u mogelijk nog meer onderzoeken. Dat kunnen zijn: een elektrocardiogram (ECG of hartfilmpje), een röntgenfoto van uw longen, een longfunctieonderzoek of bloedonderzoek.
Narcose en plaatselijke verdoving
Anesthesie bestaat uit narcose, een plaatselijke verdoving of een combinatie van beide. Bij een narcose bent u helemaal buiten bewustzijn. Bij een plaatselijke verdoving wordt een deel van uw lichaam gevoelloos en bewegingsloos gemaakt.
Narcose
Als u onder narcose gaat, is uw hele lichaam verdoofd. U bent tijdelijk buiten bewustzijn. De narcosemiddelen bestaan uit een slaapmiddel, een pijnstiller en soms een spierverslappend middel. U krijgt het toegediend via een infuus en dan valt u binnen een halve minuut in slaap. U wordt tijdens de hele narcose beademd.
Zodra u slaapt, brengen we daarom bij grote operaties via uw mond een beademingsbuis in uw luchtpijp; bij kleinere operaties wordt er doorgaans een kapje achter in uw keel op de ingang van de luchtpijp geplaatst. Bovendien houden we met bewakingsapparatuur uw hartslag, bloeddruk, ademhaling en temperatuur constant in de gaten.
Plaatselijke verdoving
Wordt u plaatselijk verdoofd, dan bent u bij bewustzijn. Meestal gaat dat via een ruggenprik: het gebied onder de plaats van de ruggenprik wordt tijdelijk uitgeschakeld. Soms wordt er een slangetje ingebracht om langere tijd – ook na de operatie – pijnstillers te kunnen toedienen.
Net als bij een narcose houdt de anesthesioloog uw bloeddruk, hartslag, ademhaling en temperatuur in de gaten om zo nodig de verdoving bij te kunnen sturen.
Bij grote, langdurige operaties worden plaatselijke en algehele verdoving vaak in combinatie toegepast.
Bijwerkingen en gevolgen
U kunt klachten krijgen in uw nek en schouder door het weghalen van de lymfeklieren. Het lymfevocht in uw gezicht kan zich soms ophopen. Lymfedrainage therapie kan daarbij helpen.
Verder kunt u moeilijkheden met ademhalen krijgen, door een tijdelijke zwelling als gevolg van de operatie. Artsen maken een gaatje in uw luchtpijp, zodat u het niet benauwd krijgt. Met een pijpje (canule) wordt het gaatje opengehouden. Als u weer genoeg lucht krijgt, gaat het pijpje eruit en groeit het gaatje weer gewoon dicht. In zeldzame gevallen is zo’n pijpje blijvend nodig. Ook sondevoeding is meestal tijdelijk nodig.
Afhankelijk van de uitgebreidheid van de operatie en bestraling kan de functie van de mond-keelholte worden aangetast. Dit kan leiden tot verminderde articulatie en moeite met slikken en kauwen. De ernst van deze klachten is sterk afhankelijk van de uitgebreidheid van de behandeling en de (preventieve) revalidatie.
Na de operatie
Het weggehaalde weefsel wordt onderzocht op kankercellen. Als er kankercellen aangetroffen worden in het weefsel of de lymfeklieren, wordt u verder behandeld met bestraling en chemotherapie.
Door de operatiewond kunt u tijdelijk niet eten. Daarom krijgt u vloeibare voeding via een slangetje (sondevoeding). Samen met de behandelend arts en een diëtist kijken we wanneer u weer kunt overgaan op gewoon voedsel.