Chirurgie bij rectumkanker
De behandeling van rectumkanker bestaat over het algemeen uit een multidisciplinaire behandeling. Meestal bestaat deze uit bestraling, soms gecombineerd met chemotherapie. Daarna volgt een operatie.
Steeds vaker kunnen we het aanleggen van een definitief stoma vermijden. Bij tumoren die verder van de anus af liggen, is meestal alleen een tijdelijk stoma nodig. Bij een tumor die dichter bij de anus ligt, moeten we vaker een definitief stoma aanleggen. Maar door nieuwe technieken is het in sommige gevallen mogelijk dit ook bij laag gelegen tumoren te vermijden.
Meer informatie
Hoe gaat een operatie bij rectumkanker in zijn werk?
Het doel van de operatie is de tumor verwijderen, inclusief de bijbehorende lymfeklieren. Vaak kan dit door een kijkoperatie.
Nadat de tumor is weggehaald, worden de darmdelen weer aan elkaar gemaakt. Om de naad in de eerste periode te beschermen, leggen we een tijdelijk stoma aan. Als het gezwel erg laag zit, kunnen we soms de darm in de sluitspier hechten. Ook dan krijgt u een tijdelijk stoma. In sommige situaties moeten we zelfs de sluitspier verwijderen. Hierdoor ontstaat een wond in de bilspleet, waarna u een definitief stoma krijgt.
De omvang van de operatie hangt af van de grootte en de locatie van de tumor.
Effectiviteit
De effectiviteit van de behandeling hangt met name af van de grootte van de tumor, maar ook van het aantal aangetaste lymfeklieren. Bij een kleine tumor en geen aangedane lymfeklieren is de prognose goed. Bij een grote tumor en veel aangedane klieren is de prognose slechter.
Maar in verreweg de meeste situaties gaat het om een in opzet curatieve, oftewel genezende, behandeling.
Preoperatieve screening
Voorafgaand aan uw operatie heeft u een afspraak met de anesthesioloog op de polikliniek voor een gesprek en kort onderzoek naar uw lichamelijk conditie en eventuele bijzonderheden. De spreekuurassistente meet bij u de hartslag en bloeddruk en vraagt naar uw lengte en gewicht; zo nodig worden deze gemeten.
Deze preoperatieve screening duurt ongeveer 20 minuten en vormt de basis voor het anesthesieplan. De anesthesioloog beluistert uw longen en uw hart. Daarnaast wordt uw mond en keel geïnspecteerd voor het beademingsbuisje dat bij de narcose in uw luchtpijp zal worden geplaatst. Ook vraagt de anesthesioloog u naar:
- Of u eerder onder verdoving bent geweest
- Welke aandoeningen u nog meer hebt
- Of u al eerder kankermedicijnen heeft gehad
- Of u al eerder bestraald bent
- Welke allergieën u heeft
- Of u rookt
- Of u alcohol gebruikt
- Welke medicijnen u gebruikt
Het is daarom van groot belang dat u precies kunt aangeven welke medicijnen u hoe vaak en in welke dosering gebruikt. Als er aanleiding voor is, krijgt u mogelijk nog meer onderzoeken. Dat kunnen zijn: een elektrocardiogram (ECG of hartfilmpje), een röntgenfoto van uw longen, een longfunctieonderzoek of bloedonderzoek.
Narcose en/of plaatselijke verdoving
Narcose en plaatselijke verdoving Anesthesie bestaat uit narcose, een plaatselijke verdoving of een combinatie van beide. Bij een narcose bent u helemaal buiten bewustzijn. Bij een plaatselijke verdoving wordt een deel van uw lichaam gevoelloos en bewegingsloos gemaakt.
Narcose
Als u onder narcose gaat, is uw hele lichaam verdoofd. U bent tijdelijk buiten bewustzijn. De narcosemiddelen bestaan uit een slaapmiddel, een pijnstiller en soms een spierverslappend middel. U krijgt het toegediend via een infuus en dan valt u binnen een halve minuut in slaap. U wordt tijdens de hele narcose beademd.
Zodra u slaapt, brengen we daarom bij grote operaties via uw mond een beademingsbuis in uw luchtpijp; bij kleinere operaties wordt er doorgaans een kapje achter in uw keel op de ingang van de luchtpijp geplaatst. Bovendien houden we met bewakingsapparatuur uw hartslag, bloeddruk, ademhaling en temperatuur constant in de gaten.
Plaatselijke verdoving
Wordt u plaatselijk verdoofd, dan bent u bij bewustzijn. Meestal gaat dat via een ruggenprik: het gebied onder de plaats van de ruggenprik wordt tijdelijk uitgeschakeld. Soms wordt er een slangetje ingebracht om langere tijd – ook na de operatie – pijnstillers te kunnen toedienen.
Net als bij een narcose houdt de anesthesioloog uw bloeddruk, hartslag, ademhaling en temperatuur in de gaten om zo nodig de verdoving bij te kunnen sturen.
Bij grote, langdurige operaties worden plaatselijke en algehele verdoving vaak in combinatie toegepast.
Bijwerkingen en gevolgen
De belangrijkste complicatie van deze behandeling is naadlekkage bij een aansluiting van de darm. De kans hierop hangt af van de plek van de tumor en van de bestraling.
Als u naadlekkage krijgt, wordt u opnieuw geopereerd en krijgt u een stoma. De kans dat dit stoma weer kan worden verwijderd, is beperkt. Als de sluitspier moet worden weggehaald, ontstaat er een wond in de bilspleet. Het kan voorkomen dat deze wond slecht geneest. Dit kan een paar weken, maar soms ook een paar maanden duren.
Na de operatie
Voor een kijkoperatie wordt u meestal rond de 5 dagen opgenomen. Bij een open operatie duurt het langer, gemiddeld een week tot 10 dagen. Patiënten bij wie ook de sluitspier moet worden weggehaald, blijven vaak nog langer. Ook als er complicaties optreden of als de wond niet goed geneest, is de opnameduur langer.
Na uw ontslag krijgt u controleafspraken op de polikliniek met de stomaverpleegkundige, de verpleegkundig specialist en de chirurg. Het schema en de duur van de controles hang sterk af de het stadium van de tumor.
Soms heeft u ook verdere behandeling nodig naar aanleiding van de uitslag van de tumor bij de patholoog.
Fertiliteitspreservatie voor start behandeling
Deze behandeling kan schadelijke effecten voor de vruchtbaarheid geven en daarom bieden we de mogelijkheid voor fertiliteitspreservatie.